Een mooi essay, dat is Mens/onmens zeker. Maar de thema’s die het aansnijdt zijn te belangrijk om dat zonder wetenschap te doen. Kan het wel, over emotie en gevoel schrijven met gebruik van alleen de filosofie? En kan bestrijden van de verduisterde rede slagen zonder inzicht in de wisselwerking van groep en individu? In Heijnes essay verschuift de focus steeds van de waarden van de Verlichting naar de affectieve en cognitieve dynamiek van gedragspatronen waarin gevoel en rede niet langer in balans zijn. De analyse daarvan kan niet zonder gedragswetenschap.
Bas Heijne gaat wel heel diep in het ontleden van post truth en de liberale leegte: “(het zijn) dieperliggende tegenstellingen die het debat sturen. Het gaat om emotie tegenover ratio, beleving tegenover cijfers, afstand tegenover nabijheid, abstractie tegenover herkenbaarheid, maar ook om ‘volk’ tegenover ‘elite’”. De leegte van geen antwoord te hebben op de kritiek van rechts dat inbedding in de eigen vertrouwde gemeenschap verloren gaat en van links dat universeel en solidair broeder- en zusterschap aan kracht inboeten.
Waarheid en identiteit – de kernthema’s van deze tijd – worden in een gevechtshouding tegenover elkaar geplaatst. De algemeen geldigheid van de waarheid wordt bedreigd door een veelvoud aan identitaire groepen die elk met hun gelijk vastzitten aan de eigen beleving. Zo verspelen velen het zicht op wat werkelijk het geval is. Emoties die ons wijzen op wat van belang is en de moeite van een engagement waard, zijn de boosdoeners, omdat ze de blik vertroebelen op wat ons te doen staat. Niet langer wordt de rede aan een betrokken richtsnoer geholpen. In tegendeel, Zowel verblind zijn door belangen als in je eigen kleine clubje menen te kunnen aanvoelen wat er echt gedaan moet worden zorgen juist voor de vergruizing en verguizing van de rede. Doordat sommige mensen hun gelijk halen door hun eigen en andermans gevoelens te bespelen, goes truth through the drain. Het gaat over wat de filosofie van grote denkers als Hume, en wat de bespiegelingen van onderzoekers en essayisten als Bobby Duffy, Edmund Fawcett, Michiko Kakutan en David Wootton – hij sprak persoonlijk met sommigen – ons te zeggen hebben over waarheid en identiteit, over gevoel en rede.
Begrijp me goed, wat volgt is niet louter kritiek. Ik ken geen boek dat in zo’n kort bestek, zo vlot en toegankelijk geschreven, ons met overtuigende argumenten bij de tijd brengt en ons doordringt van de urgentie weer opnieuw inhoud te geven aan waar de Westerse wereld met haar liberale traditie voor staat. Als je het uit hebt kun je de debatten in de media, ook de sociale, beter begrijpen. Het helpt ook de tijdgeest te weerstaan en nieuw elan te geven aan het enige echte liberale gedachtegoed.
Teruggebracht tot de kern gaat het eerste deel van het boek over de crisis waarin we met zijn allen terecht gekomen zijn. Ze wordt mede veroorzaakt doordat de passie die voor de noodzakelijke betrokkenheid zorgt en dus onontbeerlijk is, de boventoon gaat voeren waardoor de eigen ervaring en beleving zo centraal komen te staan dat alleen deze twee de bron van identiteit worden. Dan gaan emoties en gevoelens met de redelijkheid aan de haal en verkruimelt de wereld. Dat levert eilanden of bubbels op die niet meer met elkaar communiceren.
In deze communicatieve chaos wordt het liberalisme gereduceerd tot technocratisch, visieloos besturen. Vooral de neo-variant is de grote boosdoener. Daarin is nauwelijks nog oog voor hoezeer de samenleving verdeeld is geraakt. De opdeling van mensen in eilandjes van het eigen gelijk heeft hen op afstand gesteld van waar het algemeen belang het beste mee gediend is. Daardoor nemen ze niet meer echt deel aan de razend snel veranderende tijd en zoeken ze houvast in hoe het vroeger was. Vanuit die gevoelens volgen ze gretig de leiders die ook omkijken in plaats van vooruit. Daarover gaat het tweede deel.
Het derde probeert uit deze gefragmenteerde wereld te geraken en weer op een verbindende koers te komen. Hier worden de kernwaarden van de verlichting hernomen: vrijheid, gelijkheid en broederschap. Over vrijheid en gelijkheid is het boek kort. Heijne: “over de definities van vrijheid en gelijkheid valt ook heel wat te steggelen, maar die begrippen kun je toch vrij gemakkelijk praktisch realiseren.(…) Maar met broederschap ligt het een stuk ingewikkelder”. En dus gaat het derde deel daarover.
Maar dat is toch wel een heel gemakkelijke retorische truc. Immers, als je vrijheid opdeelt – op suggestie van Isaiah Berlin – in vrijheid van en vrijheid tot en als je gelijkheid onderzoekt onder het opzicht van gelijkwaardigheid, zijn beide even ingewikkeld als broederschap. Sterker nog juist broeder- en zusterschap liggen zo ingewikkeld omdat ‘vrijheid tot’ en gelijkwaardigheid roet in het eten gooien. In de vorm van vrijheid tot spelen immers idealen mee die lang niet iedereen kan bereiken. Vrij zijn van dwang, heerszucht, gebrek, te grote inkomensverschillen, zelf bepalen door wie je bestuurd wilt worden, en vrij zijn van alllerlei onlust is op zich inderdaad met sterke inclusieve instituties nog wel te realiseren, al is ook hier nog veel werk te doen. Dat zijn politieke keuzen. Maar vrijheid tot, d.w.z. de vrijheid om voor bijvoorbeeld het goede leven te kiezen, of voor minder economisme, minder alleen kijken met euro’s in de ogen, levert meteen een debat op over wie uitmaakt wat hier de beste keuze is. Wie maakt uit wat je in vrijheid maar het beste kunt nastreven? In zo’n debat zijn sommigen meer je broeder of zuster dan anderen. Vrijheid tot verdeelt de wereld meteen in idealisten en klootjesvolk. Het levert een verdeelde elite op en hier en daar verweesd volk. En dan komt het op getallen aan over die verdeling. Nee, zo gemakkelijk gaat dat niet met de vrijheid.
En ook niet met gelijkheid. Want als je de nadruk niet zozeer legt op gelijkheid voor de wet, gelijke beloning, geen al te grote ongelijkheid door inkomensverschillen etc., maar op gelijkwaardigheid wat op zich niet hoeft te impliceren dat we allemaal gelijk zijn, duikt ogenblikkelijk de vraag op wie je broeders en zusters zijn in deze wereld waarin we dan wel niet gelijk zijn aan elkaar maar wel gelijkwaardig. Wat moet je in dat geval aan met sommige individuen die vast geklonken zijn aan groepen die je niet zo ziet zitten? We zijn weliswaar allemaal allereerst individuen die in groepen leven met ieder onze eigen bewegingsruimte, maar sommigen hechten daarbij veel te sterk aan de gemeenschap – en aan de daarin vigerende godsdienst vooral. Geloof wordt een halszaak. Daar halen nogal wat mensen hun waardigheid vandaan, terwijl anderen graag op zichzelf blijven en op hun eigen voorwaarden verbonden willen zijn zonder religieus geloof. Weer anderen zijn moeilijk als gelijkwaardig te beschouwen en brengen broeder/zusterschap in gevaar doordat ze ideologieën aanhangen die veraf staan van die van jezelf en jouw groep. Hier is toch enig inzicht op zijn plaats in over hoeveel mensen het gaat en wat hun precieze invloed op de samenleving is.
Niet dat het verkeerd is over broederschap te schrijven. Maar wat als we ons maar hebben neer te leggen bij een wereld die nu eenmaal in toenemende mate bewoond wordt door mensen die hun eigen groep kiezen om zelf iemand te zijn? Hoe stel je tegenover de groepsidentificatie die individuen geheel doet opgaan in de groep waartoe ze behoren – iets waar heel veel mensen vanaf willen omdat ze vrij willen zijn tot waar ze zelf voor kiezen – het individu dat zijn eigen groep kiest en zo de gemeenschap zoekt waarin hij of zij als persoon gedijen kan? Ja, dan moet je echt iets met broederschap en hoe je verschillen kunt overbruggen. Op dit punt heeft Heijne het grootste gelijk van de wereld. Maar een oproep tot meer gemeenschap is krachteloos als niet tevens wordt ingegaan op de dynamiek van een keuze voor gemeenschap versus individualiteit. Immers, de groep kan ook het individu verstikken, terwijl het ook waar is dat je niets bent zonder verbinding met anderen. Die dynamiek verdient precisering en die geeft Heijne niet.
De groep in dienst van het individu in plaats van omgekeerd is het enige weermiddel tegen de heilloze conservatieve roep om ‘binding’ en ‘gemeenschap’ die zo schel opklinkt uit rechtse en ultra-rechtse kringen. Maar hoe pak je dat praktisch aan?
Je mag zo’n oproep tot precisering misschien niet doen want het is allemaal zo goed bedoeld en het levert een alom geprezen essay op. Maar waarop is de oproep tot dat moeilijke onderdeel van de verlichtingsslogan gebaseerd? Het schrijft heerlijk weg, zo’n verhaal over wat er allemaal mis is met de hedendaagse mensen. En met redelijkheid en emotionaliteit en met de liefde tot de medemens. Dit soort beschouwingen zijn verleidelijk. Het opschrijven is zonder meer een verdienste. Daar wordt Heijne terecht om geprezen. Maar is het zinvol zo’n filosofische analyse te maken met zo weinig inbreng vanuit de gedragswetenschap? Immers, wat uit het bovenstaande meteen blijkt is dat het niet alleen over de waarden van de Verlichting gaat, maar vooral over daarmee verbonden praktijken. Dan verlaat je de filosofie. Heijne begeeft zich in dit essay nadrukkelijk op het terrein van emotie, gevoel en gedrag. Dan verschuift zijn betoog van waarden naar praktijken. Daar hoort wetenschap bij. Dat kan niet anders.
Wetenschap komt bij Heijne mondjesmaat aan bod. Een beetje biologie, vaak á charge om de menselijke natuur stevig te verankeren in stamtoebehoren, irrationaliteit en impulsiviteit, maar dat is het dan ook. Geen woord over gedragswetenschap. Ik begrijp dat stilzwijgen wel: journalisten branden niet graag hun vingers aan psychologie. Maar intussen behoort de wetenschap van cognitie en affect evenals de natuurwetenschappen, biologie, en de kosmologie waarover zo voortvarend in de media bericht wordt tot de gezamenlijke menselijke inspanning om te begrijpen waarom mensen zijn zoals ze zijn. Wetenschap is een en ongedeeld. De studie van mens en natuur werkt met dezelfde beginselen van wetenschap en laat de filosofie ver achter zich, zeker als daarin over zulke verschijnselen als emoties en gevoelens, rationaliteit en saamhorigheid, groepstoebehoren en identiteit maar wat raak wordt gespeculeerd. Intussen hebben wetenschappers een eigen verhaal. Verdient dat niet meer aandacht dan de 18e eeuwse filosofie?
Het klopt dat je Hume ook kunt lezen als de filosoof die de passie noodzakelijk verklaart en daarbij nogal eens verkeerd werd begrepen, Heijne een tijdje zelf voorop. Door alleen te zien dat de rede nogal eens door emoties en gevoelens buiten werking wordt gesteld misken je de functie van emotie en gevoel als belangenbehartigers buiten controlerende redeneringen om. Maar redt je het met alleen Hume die slechts erop wijst dat de rede niet zonder passie kan?
Robert Zajonc schreef in 1980 Feeling and thinking: preferences need no inferences. Daarin kwam vast te staan dat gevoel en oordeel door twee aparte systemen worden aangestuurd die wel samenwerken maar ieder hun eigen effect hebben op hoe mensen dingen beleven. Kun je de twee dan nog eenvoudigweg tegen elkaar uitspelen soor een tegenstelling tussen rede en gevoel te creeren? Het woord emotie is afgeleid van emovere, bewegen, en we hebben in het Nederlands het fraaie woord beweegredenen, waar het gemotiveerd zijn om redenen al in zit. De rede moet bewogen worden om iets te kunnen uitrichten. Die samenhang van affect en cognitie is de sleutel tot waarom mensen zich door hun emoties en gevoelens laten meeslepen, maar ook tot hoe daarmee om te gaan. Een groot probleem bijv. is waar toch de zware affectieve lading van ideologie vandaan komt. In de strijd om milieu, handel – nu bij CETA bijv.- , bij duurzaamheid, ja ook in zake de democratie zelf staan partijen onverzoenlijk tegenover elkaar, hakken in het zand, met weinig oog voor proportie. How come? Wat maakt dat de emoties zo hoog oplopen bij wat in de kern een cognitieve aangelegenheid is? Van waar die heftige gepassioneerdheid die de rede alleen maar verduistert?
Richard Lazarus muntte in 1982 ‘hot’ en ‘cold’ cognitions, waardoor emoties en gevoelens midden in het menselijk cognitieve systeem worden geplaatst. Het door hem geïnspireerde onderzoek zocht en vond evidentie voor twee soorten appraisal, dat is taxatie: enerzijds de geautomatiseerde en anderzijds de deels cognitief controleerbare taxatie van de omgeving door ons gedragssysteem. Daar passen concrete belevingen bij: de afkeer van iemand die helemaal anders is dan wij, en het trage besef na samen iets doen van hoe schappelijk zo iemand bij nader inzien blijkt te zijn. Daar kun je concrete training op enten. En meteen wordt duidelijk dat broeder- en zusterschap een praktijk is die oefening vergt. Om nog maar te zwijgen van wat zulk inzicht zegt over de rol van de groep waarvan we weten dat die het individu in hoge mate kan opslokken, terwijl de groep ook onmisbaar is. Pas in de groep leren we individu te zijn, doordat zo veel door mensen in groepen wordt geregeld: onze veiligheid, onze gezondheidszorg, ons onderwijs etc. In de groep waartoe je behoort oefen je de doordringbaarheid van affect door cognitie tegen die geautomatiseerde reacties in. Nergens anders.
Om daar even op door te gaan. Emoties kun je maar beter duidelijk onderscheiden van gevoelens. Jagers die gewend zijn op wilde beren te jagen schrikken ook van een Grizzly maar nadat ze weggerend zijn slaan ze elkaar op de schouder vanwege deze narrow escape en delen gevoelens van trots en durf, terwijl argeloze toeristen ook wegrennen maar eenmaal bekomen van dat verschrikt wegrennen nog nasidderen van angst: twee soorten gevoelens bij een en dezelfde emotie die bij beide groepen is opgewekt door de waarneming van gevaar wat een automatische reactie over het ruggenmerg uitlokt. Waarom is dit onderscheid van belang? Omdat bij twee verschillende gevoelsreactie op gevaar er altijd een ijking van emoties en gevoelens in de groep aan ten grondslag ligt. Daar leer je wat gepast is en wat niet; daar leert de jager stoerheid en de toerist, wel, die hoort weinig anders dan dat beren angst aanjagen en dus zit er weinig anders op dan sidderen. Maar ijking slaat vooral op de afstemming die een geijkte, een gepaste relatie oplevert. Daar had Spinoza het als eerste over. Een verwaarloosd inzicht doordat het sociale en het lichamelijke door het dualisme van Descartes nooit goed in samenhang werden gezien. Daarmee is de groep overigens ook de bron van juist dat opgezweepte gevoel dat de rede blokkeert. Een reden temeer om veel preciezer te kijken naar waar en hoe die gevoelens worden afgestemd en geijkt.
Om identitaire bewegingen goed te begrijpen kun je maar beter het expressieve lichaam erbij halen en niet alleen dat van de biologie. Immers, lichaamsstylering behoort bij identiteitsvorming en de uiting ervan: mode en lichaamspraktijken zijn naast religie de bron bij uitstek van identiteit. Gevoelens zijn een zaak van lichamen met verschillende stileringen. Gevoelens die mensen tegen elkaar opzetten en de rede verduisteren krijgen gemakkelijk vorm in groepen met aanjagers die de sentimenten van de massa uitbaten ten gunste van hun eigen agenda.
Nu terug naar de bubbels waar iedereen en ook Heijne het over heeft. Er zijn inderdaad veel groepen vandaag de dag die op onredelijke gronden met elkaar overhoop liggen. Dat geldt ook voor de elite zelf die uit een veelheid van elitegroepen bestaat.
Inderdaad, van luisteren naar elkaar geen sprake. Geen vergelijk, geen kennisname over en weer. De primaire appraisal overheerst, de secundaire komt niet op gang. Cognities, overwegingen, redeneringen van fatsoen hebben geen vat op gekwetste gevoelens. Politiek is primair een emotioneel spel, lijkt het wel. Maar tot die groepen behoren ook de groepen waar ik zelf en ook Heijne toe behoren, de universitair of HBO-geschoolden, de mensen met een media-opleiding, de opinievormers etc. Kortom ook de zogenaamde ‘elite’ – een woord dat ik aarzelend gebruik omdat het vrijwel niks betekent – is verdeeld en ingekapseld in bubbels. Maar wat zijn dat, die bubbels? Dat zijn groepen waarin ons affectieve en cognitieve systeem geijkt wordt wat overigens ook gezonde diversiteit van opinie oplevert. Dat feiten naar de achtergrond verdwijnen is een proces van trage en gestage afstemming van ons affectieve en cognitieve systeem op wat de groep van ons vraagt. Daar tegenover staat de handhaving van gevoel voor proportie. Niet iedereen is lid van een identitaire groep. De meesten juist niet. Ook dat is een gedragswetenschappelijk inzicht.
Toegegeven, het ging goed mis met de psychologie – vooral met de voortvarende experimentele sociale psychologie – en met dat inzicht. In de tweede helft van de vorige eeuw mislukten een aantal sociaal-psychologische experimenten. Dat van Mostafa Sherif, van Stanley Milgram, en dat van Philip Zimbardo. Ze zagen allemaal de beslissende rol van instructie en de daarvan afgeleide autoriteit over het hoofd. Uit de te grote stelligheid van Henri Tajfel dat groepsidentiteit een kwestie is van gekleurde petjes in plaats van geleden leed en ervaren minachting, werd veel te snel afgeleid dat mensen in rap tempo vijanden van elkaar worden. Zo werkt dat niet. Je krijgt ze zover als er mensen zijn – dat andere stuk van de elite – die de zaak moedwillig aanjagen. Dat is een hard inzicht. Dat bleek namelijk het geval in al die experimenten: er zat een appél van leidinggevenden achter. Dat moet je in kaart brengen met naming en shaming. Natuurlijk is daar durf voor nodig en breek je de terreur niet een-twee-drie. Voorlopig hebben ze die durf en moed alleen nodig in China en in de wereld van de gematigde Islam. We leven daarvoor in een te mooi en vredig land. Althans dat nemen we aan. Het vergt heel wat gezoek naar hoe het bij ons echt zit.
Wat wij hier kunnen doen komt neer op de dissidenten steunen en aankaarten wat elders aan vrijheidsbeknotting plaatsvindt en verder de eigen groepsbarrières zoveel mogelijk slechten door bijvoorbeeld gewoon veel samen te doen. Dat kost heel veel moeite, meer moeite dan vaag gefilosofeer over broederschap.
En de Bergrede helpt ook niet echt. Wel mooi en radicaal, maar het oppoetsen van de christelijke moraal helpt niet veel. Wat in het dagelijkse samenleven in zo’n veilig land als Nederland wel helpt is bijvoorbeeld het lichaam – niet dat van de biologie maar het expressieve – trainen om mensen die er anders uitzien en anders denken mee te helpen common ground te vinden door ook zelf de juiste souplesse op te brengen. Dat kan op jonge leeftijd vooral in instellingen van onderwijs en vorming gebeuren, op school en bij sport. Door de expressielessen en lessen lichamelijke opvoeding weer in ere te herstellen. Ik noem deze twee niet als oplossingen voor een gedragswetenschappelijk tekort, maar omdat die lessen vrijwel uit het schoolprogramma verdwenen zijn. Het kan dus concreter, bedoel ik maar te zeggen. Dat in de sport juist de zittende witte massa in de stadions bananen gooit naar de zwarte spelers is veelzeggend. Op het veld houden wit en zwart zich verre van dit soort identitaire oprispingen.
Behandel de gedragswetenschap eindelijk eens als een bron van inzicht in plaats van deze te negeren op basis van inderdaad hopeloze schandalen en de absoluut verkeerde organisatie van wetenschap aan onze uni’s. Maar dat wordt al aan de kaak gesteld door WoInActie.
Ik volg de wetenschapsredacties van onze media met argusogen en dat al meer dan een halve eeuw. Ik ken vele wetenschappers van nabij doordat ik ze aan de tand heb mogen voelen in het ScienceCaféNijmegen. Ik weet hoe weinig aandacht er in de media uitgaat naar gedragswetenschappers. Niet om ze te laten opdraven zoals dat zo mooi kan bij de kwantum computer of een foto van een zwart gat en bij het vruchteloos zoeken naar donkere materie. Nee, bevraag ze eens vanuit een engagement met het inzicht dat er al is. En zoek zaken eens uit.
En dan nog iets dat vaak heel gemakkelijk afgedaan wordt als gezeur van iemand uit de wetenschap, vooral die van gedrag en maatschappij. Vaak wordt in het essay “we” gebruikt: “waar is wat we voelen dat waar is”; “aangezien we nooit in in een tijdperk van de waarheid hebben geleefd”; “hoe we geneigd zijn dingen verkeerd in te schatten”; “we zien steeds meer maar we weten steeds minder goed wat we zien”.
Wie zijn deze we? De diagnose van onze tijd wordt weinig gespecificeerd over echte mensen en echte groepen. Geen geconstrueerde, maar groeperingen die herkenbaar de rede buiten werking stellen op basis van gevoelens alleen. Dat hoort niet alleen maar te worden aangestipt met een ongespecificeerd ‘we’. Wie doen dat precies? Het zal niet te doen zijn geweest in een essay als dit van Heijne, maar zou dat toch niet tot wat meer voorzichtigheid aanleiding hebben moeten geven? En iets meer graafwerk? Er is toch tamelijk veel bekend over in welke omstandigheden de gevoelens ontsporen en bij wie.
De politiek-filosofische analyses in dit essay zijn ook tamelijk ongespecificeerd als het over ‘liberaal’, ‘neoliberaal’ of ‘conservatief’ gaat. Kijk om je heen: het overgrote deel van de bevolking trapt niet in nepnieuws, eert de waarheid, is niet agressief en wantrouwt niet. En als bijvoorbeeld onzin over vaccinatie om zich heen grijpt, kan met een beetje onderzoek al snel duidelijk worden waar de bron zit en hoe die onschadelijk te maken. Het kost alleen heel gerichte actie. Geen algemene beschouwing over dat de waarheid in de knel komt. Het misbruik van wetenschap in zulke kringen is te weinig algemeen om er een probleem van deze tijd van te maken.
Ook het gebruik van substantieven als ‘de waarheid’ of ‘identiteit’ ‘de moderniteit’ ‘de liberale leegte’, ‘de elite’ etc. in dit essay komt dicht in de buurt van wat Michael Billig in zijn boek Learn to write Badly beschreef als de belangrijkste rem op inzicht: door dit soort substantieven zie je geen beweging, veelvormigheid en processen. Als je belangrijke thema’s substantiveert en niet beschrijft met goede voorbeelden van hoe het in zijn werk gaat en wie het precies zijn blijft de analyse abstract. Maar goed, zo wordt het boek te dik, dat begrijp ik ook wel, maar toch.
De kernvraag blijft als je dit essay uit hebt: hoe groot is de afkeer van het liberalisme echt en is die inderdaad groeiende? En als gevoelens het denken in de weg zit, hoe gaat dat dan in zijn werk. Zijn dat niet gewoon empirische vragen die je niet met filosofie maar met wetenschap te lijf moet gaan?