Gepost door: Paul Voestermans | 5 februari, 2015

Het verlies van geloof in vooruitgang

In de Volkskrant van 29 januari schreef Marcel van Dam zijn afscheidscolumn. Daarin zei hij: “Ik vertelde mijn vrienden dat ik als gevolg van de collectief gekozen race to the bottom en de aanpak van het klimaatprobleem het geloof in de vooruitgang was kwijtgeraakt. Zij konden zich wel vinden in de veronderstelling dat bij ons, en wellicht in het hele westen, de mensheid tussen ongeveer 1960 en 1980 zijn beste tijd weleens gehad zou kunnen hebben”.

Niets is zo erg, denk ik, dan het geloof in vooruitgang verliezen. Of bestaat er een vooruitgangsgeloof dat je wel mag verliezen? Ik denk het. Als van Dam dat is kwijt geraakt, is nog een kans op de omarming van een vooruitgangsgeloof dat we onder geen beding verliezen mogen. Laat ik proberen hem tot dat geloof te bewegen.

Welk geloof kan wat mij betreft dus op de schroothoop? Dat is het geloof dat er tussen 1960 en 1980 een wereld bestond die iedereen over de hele linie kon garanderen dat hij of zij materieel er vooruit zou gaan, als die wereld maar zo’n beetje bleef draaien zoals hij deed. Je kon inderdaad toen in Nederland nog gewoon ervan uitgaan dat je bijna automatisch loonsverhoging kreeg. Eentje die gelijke tred hield met de stijgende welvaart. Wanneer je de juist opleiding had genoten (vooral dat, genoten) kon je zonder meer in koopkracht erop vooruit gaan. Er was onderwijs voor iedereen, ook een toegankelijk hoger onderwijs. Financiële deregulering was er nauwelijks. De banken leken in handen van een verantwoordelijke elite. Er was geen extreem geloof in marktwerking. Integendeel, de solide staatsbedrijven bestonden toen nog. De beloningen aan de top waren fair, zo leek het. De mensen aan de onderkant konden op compassie rekenen van de linkse regeringen die toen vrijwel overal gangbaar waren. Er was een tegencultuur, bevrijding van remmende conventies en veel heel veel optimisme. Er was toen nog vooruitgangsgeloof

Maar intussen weten we dat dit schijn was. Het vooruitgangsgeloof bleek te zeer vast te zitten aan ideeën van maakbaarheid die niet realistisch waren. Het optimisme baarde zijn eigen overspannenheid doordat de positivo’s vergaten in te calculeren dat het beschikbaar maken van welvaart voor iedereen wel een paar grondige wijzigingen noodzakelijk maakten waarvoor optimisme alleen niet voldoende was. De bevrijding van conventies werd in de jaren na de ‘revolutie van ’60 overgenomen door de oude kaders die van alles gingen gedogen. De tegencultuur was meer ‘tegen’ dan cultuur in de zin van gecultiveerde wellevendheid. De compassie voor de onderkant rekende er niet mee dat een heel groot deel van die onderkant relatief in goeden doen kwam en mondig werd. De massa ging de kijkcijfers mee bepalen, zag de onderwijsstijl graag meer op hun wereld afgestemd en kreeg een behoorlijke say in het modebeeld. We moesten allemaal wennen aan grote groepen mensen die zich meer en meer gingen roeren en het oude knusse van ook de opstandige jeugd uit de jaren zestig overstemden. Daarop was de elite van toen niet voorbereid. Maar ook Nieuw Links niet. Ook de omroep en het onderwijs niet. De financiële markten ontdekten de gemakkelijk beïnvloedbare consument die profiteerde van de algemeen stijgende welvaart en graag op krediet leefde. Met zoveel groei in het vooruitzicht leek iedereen solvabel. Al met al was dit valse vooruitgang. Vaak ook nog aangeblazen door de sociaaldemocratie, waarin de mensen die het hadden moeten zien, blind waren voor hoe die welvaart gekocht werd. Allereerst natuurlijk met mensen, ingehuurd uit die delen van de wereld waar echte armoede heerste. Die kwamen, maar gingen niet met een gevulde portemonnee naar hun land terug. Ze bleven. Dat werd in de periode 1960-1980 en daarna wel duidelijk.

Zoals we laten zien in Cultuur & Lichaam en in Culture as Embodiment burgerde deze ingehuurde work force niet op alle terreinen even vaardig in. Op het terrein van geld en goed wisten ze in een mum van tijd hun voordeel te doen met de geboden kansen. Niet overal en door iedereen, maar een grote groep slaagde erin vooruit te komen. Sommigen zeggen dat op dit punt Nederland altijd goed raad heeft geweten met minderheden. Ze hebben Nederland groot gemaakt en doen dat nog steeds. Maar waar Westerse conventies en Westerse culturele arrangementen op het terrein van religie, seks en sekse, gezag, leefstijl en omgangsvormen etc. op het spel staan – vaak “onze waarden’ genoemd, wat niet veel helpt om te zien wat er precies op het spel staat – blijkt de wereld ineens veel groter en van een grotere beschavingsdiversiteit dan in de periode 1960-1980 zichtbaar was. De gekleurde medemensen kwamen zo met hun eigen conventies en arrangementen en schiepen het multiculturele drama. Maar van een drama voor een héél land is natuurlijk geen sprake! Wel van lokale drama’s. Hier staat Paul Scheffer die in Het Land van Aankomst het multiculturele drama uitwerkte tegenover de gebroeders Lucassen die in Winnaars en Verliezers de ballans opmaken van 500 jaar integratie en daarmee nuchtere cijfers tegenover globale beschouwingen plaatsen. We hebben nimmer zonder mensen uit andere culturen gekund. Dat besef was er in de periode 1960-1980 niet. Alleen een paar wetenschappers wisten voor de 1e Golfoorlog van 1990 dat er rivaliserende culturele complexen op de wereld bestonden. Na 1990 zagen we ineens op TV welhaast Bijbelse taferelen. Na 9/11 nog meer. Afghanistan was voordien alleen aan de flower power kids bekend. Nu vragen geleerden zich serieus af of er nog wel vooruitgang is zonder deze beschavingscomplexen bij het ontwerp ervan te betrekken

Dat komt allemaal hard aan en vergruist het oude vooruitgangsgeloof. Het mag inderdaad op de schroothoop om plaats te maken voor een nieuw vooruitgangsgeloof. Waarvan is dat gemaakt? Van idealen zoals die even leken te bestaan in de periode 1960-1980? Nee.

Nemen we als voorbeeld het huidige onderwijs waarvan gezegd wordt dat het zo bleek afsteekt tegen dat van die periode. Toen kon men nog rekenen en schrijven, zo zegt men. Nu niet meer. Wat het rekenen betreft: er zijn bijvoorbeeld rekenwonders bij de banken komen werken die niet meer door hun bazen kunnen worden gevolgd als je Michael Lewis’ Flitshandel mag geloven. Dat staat ook in De Prooi van Jeroen Smit over de AMRO bank, waar de gisse jonge bankiers de oude elite onttroond hebben met behulp van dit soort jongens. Wat zegt dat over het rekenonderwijs? Dat moet toch vitaler zijn dan ooit? Natuurlijk, er heerst ongecijferdheid doordat er onvoldoende gelet wordt op het aanbrengen van routines. De rekenmachiene bewerkstelligt dat jongeren een foute uitkomst niet meer goed aanvoelen omdat het rekenen bij velen – technisch uitgedrukt – niet meer een ‘overlearned skill’ is. Dat kan alleen goed onderwijs corrigeren.

Het schrijven heeft een klap gekregen als je docenten die open vragen en scripties nakijken mag geloven. Ik heb zelf ook me wel eens afgevraagd wat er toch met het taalonderwijs is gebeurd. Maar we hebben te maken gekregen met een plotseling aanzwellende massa mensen die na de glorierijke jaren 1960-1980 uit de onderlagen van de bevolking omhoog klommen en waar nog geen passende mal voor is bedacht om ze taalvaardig te maken. Dat kost heel veel tijd. Maar het kost vooral creativiteit om lesprogramma’s te maken die mensen over de hele linie taalvaardiger maakt. Dat is geen kwestie van onderwijshervorming maar van goed leraarschap. Het kost ook tijd om ze smaak bij te brengen zoals we uit de analyses van Pierre Bourdieu weten. De omroep is nog steeds ermee bezig, de kunstwereld ook.

Het vooruitgangsgeloof dat nu nodig is en waarin we moeten blijven geloven is dat van de trage gang van verbeterde instellingen zoals Acemoglu en Robinson in Why Nations Fail zo mooi laten zien. Pas als deze instituties ‘inclusief’ zijn en niet ‘extractief’ kunnen ze hun beschavend werk doen. Pas als mensen worden ingesloten zonder aanzien des persoons in instituties die de vrij leefstijlkeuze waarborgen voor iedereen gaan we weer vooruit. Dat brengt afbraak met zich mee. Afbraak van – bijvoorbeeld – de huidige banken, de huidige nutsbedrijven, het bestaande beloningssysteem etc. en ruimte voor parallelle werelden, gelijk oplopend met de oude die dan door de werfkracht van de nieuwe, vanzelf overbodig wordt. Geen revolutie maar parallelle werfkracht.

Dat die werfkracht onderbelicht blijft komt door een blinde vlek bij de oude elite. Die ziet een race to the bottom veroorzaakt door mondiaal neoliberalisme. Maar staat datzelfde politieke beleid niet overal in de beklaagdenbank als een overreactie op de politiek van de periode 1960-1980? Ook de klimaatproblematiek is een product van het vooruitgangsgeloof van die periode. De brede massa die aan de auto, een huis, een verwarmingsketel en de hang naar overconsumptie werd geholpen, moet nu afkicken en dat in een periode waarin de rest van de wereld een vergelijkbaar consumentisme vertoont. China zal binnen niet al te lange tijd geen lage lonen land meer zijn. Overal eisen mensen deelname aan materiële genoegens, leefstijlverbetering, vrije keuze voor hoe je je leven wilt leiden, betere gezondheid, vrij verkeer van informatie, veilig transport, drinkwater, voedsel, veilige huisvesting enz. Dat kan alleen als de bevolkingsgroei wereldwijd een zero growth karakter krijgt en alleen maar voor vervanging zorgt. Explosieve youth bulges moeten worden voorkomen. Als daar nu eens de aandacht naar uitging, dan zorgt technologie wel voor het klimaatprobleem.

Wat de algehele onttakeling die sommige zwartkijkers voorzien betreft: zorgen die zelfde nerds dan bijvoorbeeld ook voor kwaliteit op Netflix? Laten we ze eerst de eer gunnen van dit verdienmodel dat in de jaren 1960-1980 ondenkbaar was: geld maken met niet alleen vermaak op zo’n grote schaal maar ook met gadgets die hoe dan ook de wereld meer bewoonbaar maken. We staan pas aan het begin van deze innovatie in de communicatie. Ook dat is wennen, aan schermkijkende eenlingen. Hoeveel tijd het vinden van een nieuwe kwaliteit in de omgang gaat vergen weet ik niet, maar vast staat dat kunst en vermaak wereldwijd opvoedkundig gaan opereren. Dat kon je van de voorafgaande perioden niet zeggen. Ook hier staan we aan het begin van een type vooruitgang waar nog geen beeld van gegeven kan worden. Dit alleen met angst en beven tegemoet treden, lijkt me geen optie.

Kort en goed: in het nieuwe vooruitgangsgeloof staan dus ook oude bakens en ijkpunten ter discussie. Dat vergeet van Dam helemaal. De zogeheten ‘onrendabelen’ van deze samenleving zijn in de minderheid, al jaren. Ze zijn opgevolgd door een overgrote massa van matig verdienende maar zich wel roerende en relatief onafhankelijke smaakmakers. Die smachten naar een voorbeeldige elite die hen niet wegzet als populisme-aanhangers, maar ze mee laat doen. De echte onrendabelen hebben gewoon hulp nodig, want die kunnen het echt niet meer zelf. Maar daarmee is er wel een ander probleemformulering tot stand gekomen: het zijn mensen die precies in kaart gebracht moeten worden en niet vaag en globaal aangeduid in journalistiek jargon nieuwe stijl met een warm wervend portret tot gevolg dat verdrinkt in de anekdotiek. Wat dit laatste betreft wil ik wel even uit de heup schieten: in de zorg die nu zo in het nieuws is door de bezuinigende veranderingen die gaande zijn, wemelt het van de anekdotes. Ik kan er twee van een moeder en schoonmoeder tegenover stellen die goed verzorgd zijn doordat de slag van meer professionaliteit en betrokkenheid is gemaakt en niet die van meer geld en menskracht. Wat we nodig hebben is goed lokaal speurwerk dat misstanden benoemd waar ze feitelijk bestaan. Zet geen heel stelsel in de beklaagdenbank.

Voer voor gedragswetenschappers dus. Daar hebben we er veel te weinig van. Ik pleit al jaren tegen abstracte politieke, sociologische en antropologische analyses en voor inzichten in lokale praktijken. Waar het fout gaat op het spoor, in de zorg, bij de omroep, in de politiek en in de economie is er altijd een aanwijsbare groep. Het gaat om concreet gedrag dat geijkt wordt in die groep. Dat leren ons analyses als die van Acemoglu en Robinson, Michael Lewis, Marcel Metze, Jeroen Smit en van de journalisten van Zembla, Argos, Tegenlicht en andere programma’s die laten zien hoe weinig de praktische lichamen die onze samenleving besturen zijn opgewassen tegen veranderingen. Inderdaad, ze zijn meegegaan met de neoliberale waan. Daar heeft Marcel van Dam gelijk in. Hij heeft ons met klem erop gewezen in zijn columns die helaas nu niet meer verschijnen.

Ik kijk uit naar zijn boek.

Paul Voestermans


Plaats een reactie

Categorieën